sayno

voorstellingen & tickets
14/12/2024 : VORST / BRUSSEL TICKETS
15/12/2024 : GENT: TICKETS
7/12/2024 : LUIK : GEANNULEERD (mail project @ minibusmusic.be bij vragen)

De website SayNo bundelt drie initiatieven die over oorlogsweigering gaan. 

1. Say No - Ode to Frederic Rzewski

“The revolution must be beautiful.” Componist/pianist Frederic Rzewski geloofde in de kracht van schoonheid als hefboom voor een eerlijkere samenleving. In 1977 vestigde hij zich in België als thuisbasis voor een indrukwekkende internationale carrière. Zijn Ode to the Deserter (2013) voor koor met instrumentale begeleiding, en de pianosolo Songs of Insurrection (2016) zagen hier het daglicht. Waar Ode to the Deserter vertrekt van teksten over dienstweigering, vormen bekende verzetsliederen de basis voor Songs of Insurrection. De gekozen teksten en liederen belichten telkens eenzelfde onderwerp vanuit verschillende talen en culturen. Met Say No! - Ode to F. Rzewski wordt de wens van de componist verwezenlijkt om deze 2 zielsverwante werken samen te brengen in één programma. A Mensch (uit de pianocyclus “Dreams”) is door Rzewski opgedragen aan de nagedachtenis van acteur en dichter Steve ben Israël. Walter Hus herwerkte het voor strijkkwartet, als hommage en hommage aan zijn collega en goede vriend, Frederic Rzewski.

met: Daan Vandewalle / Broderkoor & Choeur de Chambre du Conservatoire Royal de Liège / Zenne Quartet  / Peter Spaepen, Cyril Englebert

2. To the Deserter is een mozaïekgedicht bestaande uit 36 fragmenten van 34 dichters in 20 talen die leefden en schreven tijdens de Eerste Wereldoorlog.  Samen zingen ze een lied van oorlogsweigering.  De fragmenten zijn zo gekozen en aaneengeschakeld dat ze samen een verhaal van desertie en van verzet tegen de oorlog vertellen.  Bij elk fragment is toelichting voorzien: wie is de dichter - wat deed hij/zij tijdens de Eerste Wereldoorlog - uit welk gedicht komt het fragment.  29 Brusselaars lezen de gedichten in hun moedertaal voor en geven er hun commentaar bij.  To the Deserter is beschikbaar met uitleg en ondertiteling in het Nederlands, Frans en Engels. 

3. The Wall of the Deserter was een campagne van het Brussels Brecht-Eislerkoor uit 2014-2017.  Naar aanleiding van 100 jaar gruwel van de Eerste Wereldoorlog namen koren en kleine ensembles uit de hele wereld een clip op met een eigen uitvoering van een vredeslied.  Sommige vertolkten het campagnelied Say No op tekst van Elvis Peeters en met muziek van Dick van der Harst.  Andere kozen een lied uit hun repertoire.  Klik hier voor The Wall waarop de clips te zien en te horen zijn.

een initiatief van Minibus vzw, met steun van VGC, de Vlaamse Gemeenschap, het Brussels Gewest (BeTalky.brussels), la Région Bruxelles-Wallonie, gemeente Vorst en GC De Markten

asbl Minibusmusic vzw BE0774.404.54 / rue P.Decosterstraat 48 1190 BXL / project (at) minibusmusic.be - 0032 497 934 716

nl - en - fr

Ode to Frederic Rzewski

> Klik op het pijltje om de gedichten in 23 talen te kijken
>> Klik rechts boven voor info / concerten / tickets

Auteur

Tristan Tzara, pseudoniem van Sami Rosenstock,

(De storm en het deserteurslied, 1914)

(Moinești, 16 april 1896 – Parijs, 25 december 1963), was een Roemeens dichter, essayist en performance-artiest die het grootste deel van zijn leven in Frankrijk doorbracht. Hij is vooral bekend als een van de stichters van het dadaïsme. Samen met Hugo Ball vluchtte hij naar Zürich om er de eerste Dada-voorstellingen in Cabaret Voltaire te organiseren. In 1919 vestigde hij zich in Parijs waar hij na drie jaar met Dada ophoudt (in 1921) en bij de literaire voorlopers van de surrealisten terechtkomt.
Tzara wilde een tijd niets van de surrealisten rond André Breton weten, maar zocht in 1928 toch contact met hen. Hij verliet ze later om lid te worden van het verzet en van de communistische partij. Tzara werd begraven op het Cimetière du Montparnasse in Parijs.
De herkomst van de gekozen naam Tristan Tzara is onduidelijk. Misschien komt het van “trist în țară”, wat “triest in het land” betekent. Tristan had hij reeds eerder als schuilvoornaam gebruikt (“triste âne” - triestige ezel). In 1925 liet hij zijn auteursnaam officieel in het bevolkingsregister opnemen.

Henri Guilbeaux is geboren op 5 november 1884 in Verviers en gestorven op 15 juin 1938 in Parijs. Hij is schrijver en journalist. In politiek opzicht voelt hij zich eerst socialistisch militant, dan anarchist en ten slotte Frans communist. Hij is lid van de Club anarchiste communiste en verzorgt de kunstrubriek in hun tijdschrift, Le Mouvement Anarchiste. Maar hij is vooral bekend om zijn pacifistisch verzet gedurende de Eerste Wereldoorlog.

Agnita Henrica (Agnita) Feis (Rotterdam, 10 februari 1881 – Amsterdam, 9 november 1944) was een Nederlandse, experimenteel dichteres, schrijfster en beeldend kunstenares. Ze was de echtgenote van avantgardist (en destijds dadaïst) Theo van Doesburg, en had voor de oorlog reeds gepubliceerd in tijdschriften. In 1915 verscheen haar bundel Oorlog die haar enige publicatie bleef. Na haar dood verscheen nog haar gedicht Kermis in een bibliofiele uitgave. Als beeldend kunstenaar maakte ze theosofisch werk met titels als Le Cri en Le Chagrin. Van Doesburg maakte tussen 1904 en 1910 een aantal portretten van haar.

Kurt Tucholsky (Berlijn, 9 januari 1890 - Göteborg, 21 december 1935) was een Duitse schrijver, columnist en journalist tijdens het interbellum. Tucholsky's collega-schrijver Erich Kästner typeerde hem ooit als een 'kleine dikke Berlijner die met zijn schrijfmachine een catastrofe wilde voorkomen’. Behalve heel veel columnachtige stukken, recensies en journalistieke verslagen, publiceerde hij enkele novellen, vele liedteksten en gedichten. In zijn werk toonde Tucholsky zich een democraat, een pacifist en een fel tegenstander van het nationaalsocialisme. Veel gedichten van Tucholsky zijn op muziek gezet, onder andere door Hanns Eisler. Al vanaf 1924 leefde hij min of meer permanent in het buitenland - eerst in Parijs en later in Zweden. Daar kwam hij in 1935 om het leven na het innemen van een grote hoeveelheid slaappillen. Algemeen wordt aangenomen dat het hier gaat om zelfmoord uit wanhoop over wat in de wereld aan het gebeuren was. De enige bekende werken uit zijn Zweedse jaren zijn enkele (hartverscheurende) brieven.

Fernando António Nogueira Pessoa (Lissabon, 13 juni 1888 - aldaar, 30 november 1935) is een van de belangrijkste dichters in de Portugese literatuur. Hij woont met zijn ouderlijk gezin lange tijd in Zuid-Afrika. Op zeventienjarige leeftijd keert Pessoa alleen terug naar Lissabon en trekt bij twee tantes en een krankzinnige grootmoeder in. Hij geeft zijn literatuurstudie snel op en stort zich in de literatuur zelf. In 1908 wordt hij freelance-vertaler en handelscorrespondent en blijft dat de rest van zijn leven.

Pessoa trouwde niet en had enkel een platonische relatie met een secretaresse. Hij wilde tijdens zijn leven obscuur blijven, postuum mocht dan de roem komen. Hij was bang voor onbekende mensen en onbekende plaatsen en kon er niet tegen gefotografeerd te worden. Zijn eenzaamheid verklaarde hij als volgt : "Het is het alleen-zijn van degene die te ver is voorop geraakt op zijn reisgenoten.” Het enige wat hij naar eigen zeggen kon, was denken. Hoe kon hij daaraan ontsnappen ? Door te slapen, eindigend in the big sleep (de dood) en in alcohol. Hij sterft (niet onvrijwillig) op 30 november 1935, aan alcoholvergiftiging (leverkoliek). Zijn legendarische laatste versregel was: "Geef mij nog wat wijn, want het leven is niets”.

Aleksandr Blok (Sint-Petersburg, 16 november 1880 - Petrograd, 7 augustus 1921) was een Russisch dichter. Door de geïdealiseerde mystieke beelden uit zijn vroege werk groeide Blok snel uit tot de voortrekker van de Russische symbolisten. Na de Revolutie van 1905 worden zijn werken pessimistischer. Hij hoopte in zijn gedichten op de lang verwachte opstand tegen de gehate stadscultuur. Blok hield van Rusland, een belangrijk thema in heel zijn werk. De Russische Revolutie van 1917 stemde hem aanvankelijk hoopvol. In zijn laatste levensjaar schreef hij dat hij deze tijd “nog door geen enkele ster verlicht zag” en dat “de wereldmuziek voor mij verstomd is”.

Nazım Hikmet (Thessaloniki, 15 januari 1902 - Moskou, 3 juni 1963) was een Turkse dichter, toneelschrijver, romanschrijver en memoireschrijver die in Turkije wordt gezien als de eerste en belangrijkste hedendaagse Turkse dichter en wereldwijd als een van de grootste internationale dichters van de 20e eeuw .

In 1938 wordt hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 jaar: zijn boeken zouden aanzetten tot ongehoorzaamheid en rebellie. In gevangenschap zal hij zijn belangrijkste werk Mensenlandschappen schrijven. In 1950 komt hij vrij en vlucht naar de Sovjet-Unie. In 1963 sterft hij er en wordt in Moskou begraven. Op 25 juni 1951 werd zijn Turks staatsburgerschap afgenomen door de Turkse staat. Pas 58 jaar later, op 5 januari 2009, werd hij -postuum- weer Turks staatsburger, omdat de ministerraad het besluit uit 1951 heeft opgeheven.

Samuel Edward Krune Mqhayi (S. E. K. Mqhayi, 1 December 1875–29 July 1945) was een Xhosa dichter en geschiedkundige. Hij staat mee aan de wieg van de geschreven Xhosa taal. Van 1896 tot 1944 was hij journalist bij Xhosa kranten. In 1907 schreef hij de eerste roman in Xhosa. Hij is vooral bekend gebleven als schrijver van het gedicht "Nkosi Sikelel' iAfrika”, dat werd opgenomen als onderdeel van het Zuid-Afrikaans volkslied. De jonge Nelson Mandela hoorde Mqhavyi een keer zijn gedichten voorlezen en verwees daar later nog vaak naar : “De aanblik van een zwarte man die in traditionele kledij de ruimte binnenkomt, was elektrificerend. Het is moeilijk om het effect ervan op ons te beschrijven. Het leek wel of het universum op zijn kop gezet werd.”

Hafez Ibrahim (Arabic: حافظ إبراهيم, Ḥafiẓ Ibrāhīm) (Dairout 1871 – Kairo 1932) was bekend als de Dichter van de Nijl. Soms wordt hij ook de Dichter des Volks genoemd, omdat zijn gedichten zo verspreid waren onder het Egyptische volk. Hij schreef over onderwerpen die de gewone mensen direct aanbelangen: bv. armoede en bezetting. Ibrahim hoort bij een generatie dichters uit de 19e eeuw die nog het klassieke Arabische rijm en metrum gebruiken, maar er geheel nieuwe ideeën en gevoelens mee behandelden. Een beroemd citaat van hem is: “Als je een vrouw opleidt, creëer je een natie.”

Miroslav Krleža (Zagreb 1892 - Zagreb 1981) wordt gezien als een van de belangrijkste Midden-Europese schrijvers. (Foto uit 1981) Hij is nog geboren in het Kroatië dat deel uitmaakte van de Hongaars-Oostenrijkse Dubbelmonarchie en studeerde aan de militaire school van Pécs en de Ludoviceum militaire Academie van Boedapest in Hongarije. Als dichter, romancier, toneelschrijver en essayist schiep hij een monumentaal oeuvre dat uit meer dan vijfenzestig titels bestaat. Een terugkerend thema in zijn werk is de confrontatie van het individu met zijn sociale omgeving. Zijn werk is in vele talen vertaald en hij was meer dan eens kandidaat voor de Nobelprijs.

Krleža was de drijvende kracht achter vele linkse literaire en politieke tijdschriften zoals Plamen (De Vlam) (1919), Književna Republika (Literaire Republiek) (1923-1927), Danas (Vandaag) (1934) en Pecat (Seal) (1939-1940). Hij was een publieke culturele figuur zowel in het Koninkrijk Joegoslavië (1918–1941) als in de Socialistische Republiek (1945 tot zijn dood in 1981).

Guillaume Apollinaire, pseudoniem van Wilhelm Albert Włodzimierz Aleksander Apolinary Kostrowicki (Rome, 26 augustus 1880 - Parijs, 9 november 1918), was een Franstalige schrijver en dichter. Kostrowitzki werd geboren als zoon van een ongehuwde vrouw van Poolse afkomst en een Italiaanse officier. In 1916 bij zijn naturalisatie tot Fransman kiest hij voor de naam Guillaume (Frans voor Wilhelm) Apollinaire (eigenlijk zijn vijfde voornaam). Hij verbleef met zijn moeder ooit in Stavelot (België) waar hij een ongelukkige liefde beleefde. In de oude abdij is nog een museum aan Apolinaire gewijd.

Hierna vertrok hij in 1901 naar Duitsland en dan naar Parijs waar hij werkte als bankbediende en dan als nègre (broodschrijver). In Parijs ontmoette hij de groten van zijn tijd : Picasso, Maurice de Vlaminck, Henri Matisse, Georges Braque, Max Jacob, André Derain, Raoul Dufy, Kees van Dongen en Henri Rousseau. Met Picasso bleef hij tot zijn dood bevriend. Verder publiceerde hij een bloemlezing uit het werk van Markies de Sade, en publiceerde hij anoniem twee erotische romans. In september 1911 werd hij ten onrechte gevangengenomen, omdat men hem als excentrieke "Italiaanse Pool" verdacht van de diefstal van de Mona Lisa. In 1913 verscheen zijn dichtbundel Alcools, een van de weinige bundels die tijdens zijn leven verschijnt.

Klabund (* 4. November 1890 in Crossen an der Oder; † 14. August 1928 in Davos) pseudoniem voor Alfred Georg Hermann Henschke, was een Duits auteur (Lithografie door Emil Orlik, 1915). Henschke koos in 1912 na enkele publicaties de schrijversnaam Klabund, omdat hij zich een zwervende dichter voelde : Klabautermann (een scheepskobold) en Vagabund, samen Klabund. Hij is vooral bekend als dichter van cabaretteksten.
In 1925 ging zijn toneelstuk de Kreidekreis in première, geïnspireerd op een chinees verhaal. Later bewerkte Bertolt Brecht dit stuk tot zijn der Kaukasische Kreidekreis. Zijn persoonlijk lot werd getekend door veel kommer en tegenslag. Zijn eerste vrouw stierf toen ze 22 jaar was en hun kindje een beetje later. Zelf was hij bijna zijn hele leven tbc-lijder die vaak op kuur naar Zwitserland moest.

Over de herkomst van deze gedichten is niet veel geweten. Ze werden genoteerd door soldaat Fernand Epron die de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog overleefde. In een schriftje had hij 28 liederen genoteerd die hij met zijn kameraden zong. Epron liet het schriftje na aan zijn kleindochter Danielle Pascual die het openbaar maakte. Het schriftje is integraal op internet in te kijken. Er staan typische bluettes en romantische liefdesliedjes in. Maar opvallend is dat er ook tekstjes over insubordinatie, desertie en ongehoorzaamheid instaan.

Ber Horowitz (Majdan, July 17, 1895 –Stanislavov, October 2, 1942) was een Jiddisch dichter, kortverhalenschrijveren essayist. Hij werd geboren in een bergdorp in de West-Karpaten (Galicië)en studeerde aan het Pools gymnasium van Stanislavov (vandaag Ivano- Frankivsk in Oekraïne). Hij studeerde geneeskunde in Wenen, publiceerde in vele Jiddische kranten en schreef gedichten in het Jiddisch. Hij sprak twaalf talen en vertaalde uit het Pools en Oekraïens naar het Jiddisch. Hij reisde veel en was onder andere bij de oliewinning in Roemenië actief. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog leefde hij weer in Stanislavov. In 1942 werd hij samen met 10000 andere Joodse mannen en vrouwen vermoord.

Eugen Berthold Friedrich Brecht (Augsburg, 10 februari 1898 – Berlijn, 14 augustus 1956) was een Duits dichter, toneelschrijver en - regisseur, ‘stukkenschrijver’ en literatuurcriticus. Brecht wordt gezien als de grondlegger van het episch theater. Hij werkte veel samen met de componisten Hanns Eisler, Kurt Weill en Paul Dessau. In 1933 emigreerde Brecht uit Duitsland en kwam na omzwervingen in 1941 in de Verenigde Staten terecht. Hij wil er werken als scenarioschrijver, maar de Amerikanen zijn in Brechts ogen slechts op zoek naar plat vermaak. Hij voelt zich – in zijn woorden – een leraar zonder leerlingen.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Brecht als communist vervolgd. In oktober 1947 moet hij voor de Commissie voor Anti-Amerikaanse Activiteiten verschijnen. De dag na het verhoor – de dag van de première van Het leven van Galilei in New York – verlaat Brecht de Verenigde Staten en vestigt zich in het Zürich.

Hij wil naar Duitsland, maar de toegang tot de toenmalige Amerikaanse bezettingszone wordt hem geweigerd. Noodgedwongen blijft hij een jaar in Zürich. Begin 1949 vertrekt Brecht met een Tsjechoslowaaks paspoort via Praag naar Oost-Berlijn. Hij richt er samen met zijn vrouw Helene Weigel het Berliner Ensemble op. Bertolt Brecht sterft in 1956 op 58- jarige leeftijd aan een hartinfarct.

Sarojini Naidu (geboren Sarojini Chattopadhyay ; Haiderabad, India, 1879 - Lucknow, India, 1949) werd ook wel de Nachtegaal van India genoemd. Ze was dichteres en de eerste Indische vrouw die gouverneur werd van een deelstaat. In 1925 werd ze presidente van het Indian National Congress. Ze begon te schrijven toen ze twaalf jaar oud was. In 1905 verscheen haar eerste dichtbundel (The Golden Threshold). Naast gedichten schreef ze ook toneelstukken.

Federico García Lorca (Fuente Vaqueros, 5 juni 1898 – Víznar, 18 augustus 1936) was een Spaanse dichter en toneelschrijver (Foto uit 1914). García Lorca geldt als één van de belangrijkste figuren van de 20ste-eeuwse Spaanse literatuur. De luchthaven van Granada is vernoemd naar de dichter. García Lorca was openlijk homoseksueel. Hij was een veelzijdige kunstenaar : hij schreef proza, poëzie en theaterstukken, was schilder en tekenaar, een goede musicus, speelde gitaar en piano, kon ontroerend zingen en acteren en was ook nog mimespeler. Hij werd tijdens de Spaanse Burgeroorlog vermoord door de nationalistische aanhangers van Franco, wellicht vanwege zijn reputatie als links georiënteerde schrijver van romantische werken met een sociale weerklank. Hij werd hierdoor het beroemdste slachtoffer van de rechtse terreur.

Dezső Kosztolányi (Szabadka, tegenwoordig Subotica, Servië, 29 maart 1885 – Boedapest, 3 november 1936) was een Hongaars dichter, schrijver, vertaler en (Mijn broertje, 1914 ) journalist. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste Hongaarse literatoren van de 20e eeuw. In 1910 publiceerde hij zijn eerste dichtbundel De Klachten van een Arm Klein Kind en het maakte hem meteen in heel Hongarije beroemd.

Edward Słoński (Zapasiszkach, 23 oktober. 1872 - Warschau, 24 juli 1926 ) was een Poolse dichter en schrijver (foto uit 1909). Hij studeerde voor en werkte eerst als tandarts. Er werd wel eens het grapje gemaakt dat hij onder de tandartsen de beste dichter was en onder de dichters de beste tandarts. Hij was politiek actief in de Poolse Socialistische Partij en werd verschillende keren gearresteerd. Hij is zijn socialistische idealen altijd trouw gebleven, maar combineerde ze later met Pools nationalisme wat hem na de oorlog in botsing bracht met de communistische groepen die aansluiting bij Moskou zochten. Beetje ontgoocheld wijdde hij zich in zijn latere leven aan het ontwerpen van kinder- en jeugdboeken.

Kostas Karyotakis (Tripolis, 11 november 1896 – Patras, 20 juli 1928) wordt beschouwd als een van de belangrijkste Griekse dichters van de jaren ’20 van de vorige eeuw. Zijn poëzie is doorspekt met natuurbeelden, metaforen en draagt sporen in zich van het expressionisme en het surrealisme. Hij behoort tot de Griekse Lost Generation. Gedurende zijn leven was er weinig waardering voor zijn werk en werd erop neergekeken. Het is pas na zijn zelfmoord dat zijn waarde juist ingeschat werd. Postuum kreeg Karyotakis zo toch een grote invloed op de nieuwe generatie dichters.

Leopold Andreas (Paul) van Ostaijen (Antwerpen, 22 februari 1896 – Miavoye- Anthée, 18 maart 1928) was een modernistisch Vlaams dichter en prozaschrijver. Bij het grote publiek is hij vooral bekend om gedichten als Boem Paukeslag, Melopee en Marc groet 's morgens de dingen. Van Ostaijen wordt gerekend bij een groep jonge kunstenaars die vanuit een activisme kozen tegen het elitair individualisme van de kunstenaar. Deze humanitair expressionisten zijn internationaal gericht (‘volkerengemeenschap’) en pacifistisch.

Na het vervullen van zijn dienstplicht in het Duitse Krefeld in 1922 werkte hij even in een drukkerij en publiceerde in enkele tijdschriften. In 1925 opende hij in Brussel kunstgalerie A la vierge poupine die al na een jaar werd opgedoekt. Zijn laatste levensjaren verbleef hij wegens tuberculose in het privésanatorium Le Vallon in Miavoye-Anthée nabij Dinant. Van Ostaijen overleed er vereenzaamd op 18 maart 1928. In zijn laatste levensjaren propageerde Van Ostaijen de 'zuivere lyriek': pure klankpoëzie, los van de werkelijkheid en de gevoelens van de dichter. Zijn humanistisch expressionisme was zo geëvolueerd naar wat hijzelf een ‘organisch expressionisme’ noemde. Op 8 november 1952 kreeg hij zijn definitieve rustplaats op het erepark van het Schoonselhof in Antwerpen.

Charles W. Wood (geboorte- en sterftedata niet gevonden) was een gewaardeerd activist in Links Amerika en werd in de gewone media gebrandmerkt als toonbeeld van de on- Amerikaanse ontaardingen van links. Er is verder weinig over hem te vinden op het wereldwijde web.

Ture Nerman (Norrköping, 18 mei 1886 - Stockholm, 7 oktober 1969) was een Zweedse socialistische politicus en journalist. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij redacteur van Trots Allt! (Ondanks alles!), een antinazistische krant. Hij was parlementslid van 1946 tot 1953. Op Kungsholmen, een van de eilanden van Stockholm, is een straat naar hem vernoemd. Ture Nerman was vegetariër en geheelonthouder. Alcoholmisbruik kwam in alle lagen van de bevolking voor, maar maakte het meeste slachtoffers onder de arbeiders. Ture Nerman vond dat alcohol de arbeidersklasse passief en neerslachtig maakte, waardoor ze niet voor haar rechten opkwam.

Giuseppe Ungaretti (Alexandrië, 10 februari 1888 – Milaan, 2 juni 1970) was een Italiaans dichter. Zijn vader had meegewerkt aan het Suezkanaalproject. Hij bezocht in Alexandrië de Ecole Suisse maar verhuisde in 1912 naar Frankrijk om te studeren. Hij leerde verschillende dichters en kunstenaars kennen zoals Guillaume Apollinaire, Pablo Picasso, Giorgio de Chirico, Georges Braque en Amedeo Modigliani. In 1921verhuisde hij met zijn gezin naar Rome en in 1924 sloot hij zich aan bij het fascisme. Zijn gedichten tegen de oorlog en zijn poëtisch humanisme staan hiermee in schril contrast. Tot in de Tweede Wereldoorlog bleef hij trouw aan het fascisme en aan Mussolini die hem een lectoraat in Rome bezorgde. In 1944 schreef hij opnieuw tegen de oorlog : Niet meer huilen en het houdt literatuurcritici nog steeds bezig hoe Ungaretti dit in zijn leven verzoende. In 1969 werd hij genomineerd voor de Nobelprijs voor de Literatuur.

Er is weinig over dit lied geweten. Het werd gevonden in Lopik (Nederland) en is waarschijnlijk meegebracht door een gevluchte Belg (een deserteur?). Het verwijst vermoedelijk naar het IJzerfront waar het geschreven zou kunnen zijn. De scan staat op de site van de Nederlandse Liederenbank als een ‘Broadside Ballad’, een lied dat niet uit een bundel komt maar als los vel papier met de liedtekst die daarop gevonden is.

Winifred Mabel Letts (Broughton, 10 februari 1882 – Rathcoole, 1972) is een Engelse schrijfster van toneelwerk, romans en gedichten (ongedateerde foto op azquotes.com/ author/22807-Winifred_Mary_Letts). Ze bracht het grootste deel van haar leven in Ierland door. Ze begon al jong te schrijven en toen ze 14 jaar was, werd haar eerste toneelstuk opgevoerd in het Abbey Theatre in Dublin (The Eyes of the Blind, 1906). Ze schreef nog andere stukken, romans en kinderboeken. In 1913 volgde haar eerste dichtbundel (Songs from Leinster). Ze kende haar grootste succes met het boek Knockmaroon (1933) waarin ze haar jeugd bij haar grootouders in Dublin beschreef.

Julio Baghy (oorspronkelijk Baghy Gyula, Szeged, 13 januari 1891 - 18 maart 1967) was een Hongaarse acteur en auteur in het Esperanto. Hij leerde Esperanto vanaf 1911, was een vooraanstaand activist en ondervoorzitter van de Akademio de Esperanto. Baghy schreef voor vele Esperanto-bladen en was een van de hoofdredacteurs van Literura Mondo (tot 1933). Zijn lijfspreuk was : Amo kreas pacon, paco konservas homecon, homeco estas plej alta idealismo ofwel Liefde maakt vrede, vrede behoedt de mensheid, en de mensheid is het grootste ideaal. Hij werd door Zamenhof, grondlegger van het esperanto en andere Esperantisten van het eerste uur, verwelkomd als de eerste schrijver die het Esperanto een literair allure gaf.

Vladimir Vladimirovitsj Majakovski (Russisch: Владимир Владимирович Маяковский) (Bagdadiin Georgië, 19 juli 1893 - Moskou, 14 april 1930) was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het poëtisch futurisme van het Russische Tsarenrijk en de Sovjet-Unie. Majakovski werd geboren als kind van Kozakse emigranten. Op zijn veertiende nam hij deel aan een socialistische demonstratie. Na de vroegtijdige dood van vader in 1906 verhuisde het gezin naar Moskou. Tijdens een periode van eenzame opsluiting in 1909 wegens politieke activiteiten (hij was 16 jaar oud) begon hij poëzie te schrijven. In 1911 maakte hij aan de kunstacademie van Moskou kennis met de Russisch futuristische beweging. In de futuristische publicatie ‘Een klap in het gezicht van de publieke smaak’ (Пощёчина общественному вкусу) werden in 1912 voor het eerst gedichten van Majakovski afgedrukt.
Na de oorlog verhuisde hij van Leningrad opnieuw naar Moskou en ontwierp hij zowel grafische als tekstuele satirische Agitpropposters. In 1919 publiceerde hij zijn eerste gedichtenbundel, Verzamelde Werken 1909-1919 (Все сочиненное Владимиром Маяковским). In de jonge Sovjet-Unie was hij immens populair. Van 1922 tot 1928 was hij een prominent lid van het Links Kunst Front (LEF), en gebruikte hij zelf de stijlnaam Communistisch futurisme (комфут).
Hij raakte echter meer en meer gedesillusioneerd in het bolsjewisme en de bolsjewistische propaganda. Zijn satirische toneelstuk De wandluis (клоп, 1929) dat handelt over sovjethypocrisie en -bureaucratie, toont deze ontwikkeling. In april 1930 pleegde hij zelfmoord.

Dit anonieme lied is opgenomen in de Weltkriegslieder-Sammlung waarin liederen staan die tijdens de Eerste wereldoorlog gezongen werden. Het boek verscheen in 1926 bij uitgeverij Der Deutschmeister in Dresden. Het werd samengesteld op basis van getuigenissen van oorlogsoverlevenden. Het boek telt 647 bladzijden en er zijn ongeveer 700 teksten van Soldatenliederen in opgenomen. De meeste liederen verheerlijken de oorlog en dateren van de eerste oorlogsjaren.

Gilbert Frankau (Londen, 21 April 1884 – Hove (GB), 4 November 1952) was een populaire Britse romanschrijver die nu vergeten is. Hij schreef ook gedichten en wordt bij de War Poets van de Eerste Wereldoorlog gerekend. Hij werd geboren in een joodse familie, maar werd Anglicaans gedoopt en bekeerde zich later tot het katholicisme. Gilbert Frankau schreef over zichzelf : “Politieke journalistiek betekende meer voor mij dan romans of kortverhalen.” Maar het was door zijn fictiewerk dat hij erin slaagde om een zitje in het Lagerhuis te veroveren. Als journalist werkte hij mee aan een prestigieus rechts weekblad (Britannia) dat echter totaal flopte.

Over de auteur van dit lied is niets geweten. Het is een Beti folk song en vertelt over het einde van de oorlog en het conflict dat toen ontstond tussen de aanhangers en de tegenstrevers van Atangana. De Eerste Wereldoorlog bereikt Kameroen al in 1914. Kameroen stond onder Duits bestuur en Atangana collaboreerde met de bezetter.

Hij vluchtte het land uit en liet de hoofdstad Yaoundé bij zijn vrienden van de Ewondo-clan en de nog overgebleven Duitse troepen achter. Die hielden stand tot 1916 en moesten uiteindelijk ook vluchten. Het is niet duidelijk of dit lied oorspronkelijk in het Engels gezongen werd of een vertaling is uit een lokale taal.

Elia Abû Mâdi (يضام وبأ ايليإ Īlyā Abū Māḍī ; Bikfaya, Libanon, 15 mei 1890 - New York, 23 november 1957) is van Libanese afkomst maar bracht een groot deel van zijn leven in Amerika door. Hij is een Arabisch dichter en journalist die heel populair was voor de zeggingskracht van zijn taal. Hij plaatste zich in de eeuwenoude traditie van de Arabische poëzie maar schreef over mensen in hun huidig dagelijks leven. In 1911 publiceerde hij zijn eerste dichtbundel in Alexandria, Egypt (Tadhkār al-māḍī - In herinnering aan het verleden). Daarna emigreerde hij naar de Verenigde Staten waar hij zijn broer in Cincinnati vervoegde. In 1929 startte hij met een eigen tweemaandelijks Arabischtalig tijdschrift Al-Samīr (De Metgezel) dat in 1936 een dagblad werd en waaraan hij bleef meewerken tot aan zijn dood.

Mīḫāˀīl Nuˁayma (Mikhail Naimy: ةميعن ليئاخيم - Mount Sannine, nu Libanon, 1894 - Beirut, 1988) was een Libanees schrijver en dichter van de New York Pen League. Hij studeerde in Nazareth en Poltava, Oekraïne. Na de oorlog verhuisde hij naar New York waar hij met Kahlil Gibran en acht andere schrijvers zich inzette voor de wedergeboorte van de Arabische literatuur via de New York Pen League. Ook de schrijver van het vorige fragment IIliya Abu Madi maakte hiervan deel uit. Naimy was de ondervoorzitter en Gibran de voorzitter. Na 21 jaar verblijf in de VS keerde hij in 1932 terug naar Baskinta (Libanon) waar hij de rest van leven woonde.

Kurt Tucholsky kwam eerder als dichter en columnist al aan bod. Dit fragment komt uit een tekst die een tussenvorm is tussen (Het bewaakte slagveld, 1931) gedicht en column, een glosse, Der bewachte Kriegsschauplatz, in 1931 gepubliceerd in het tijdschrift Die Weltbühne. De publicatiedatum is een uitzondering in deze mozaïektekst, maar in het werk van Tucholsky zijn al van tijdens de Eerste Wereldoorlog aanzetten met dezelve inhoud te vinden. Hij had evenwel tijd tot 1931 nodig om het in drie woorden te formuleren : Soldaten sind Mörder. Met het pseudoniem Ignaz Wrobel schreef hij daarover : „Vier jaar bestonden er kilometerslange landstroken waar moord verplicht was. Terwijl ze een half uur verder streng verboden was. Zei ik: moord ? …” Het leger voelde zich diep beledigd en omdat Tucholsky ondertussen in Zweden woonde, werd de verantwoordelijke uitgever van Die Weltbühne gedagvaard voor „Beleidigung der Reichswehr“. Carl von Ossietzky werd vrijgesproken, omdat het citaat “geen concrete personen viseert en een onbestemde algemeenheid niet kan beledigd worden”. Daarmee waren de processen niet achter de rug. Ook in de jaren ’70 en ’80 werden vredesactivisten vervolgd voor het gebruik van dit Tucholsky-citaat (o.a. voor het gebruik van de hier afgebeelde sticker). Tot het Bundesverfassungsgericht (het Duitse Grondwettelijk Hof) zich in 1995 uitsprak en het gebruik als citaat toestond. Maar in 2010 werd de journalist Thies Gleiss toch nog voor een gelijkaardige uitspraak in Die Junge Welt (20/05/2010) veroordeeld (en in beroep weer vrijgesproken). Nieuw is dit allemaal niet. Cyprianus van Carthago schreef al in 200 AD in een brief : “Moord is een misdaad, als een individu ze begaat. Maar het wordt als een deugd en dapperheid vereerd, als velen ze begaan.” Tucholsky bekritiseert in zijn tekst op vlammende wijze de militaire politie die achter de frontlijnen ervoor zorgde dat “vooraan correct werd gestorven” en achteraan de deserteurs werden vermoord.

Carl Sandburg (Galesburg, 6 januari 1878 - Flat Rock, 22 juli 1967) was een Amerikaanse schrijver, uitgever en dichter. Hij won driemaal de Pulitzerprijs, twee keer voor poëzie en een keer voor een biografie over Abraham Lincoln. Met 13 jaar ging hij van school af, en werkte onder andere als metselaar, hotelbediende en kolensjouwer. Hij begon zijn carrière als journalist bij de Chicago Daily News. Later schreef hij gedichten, biografieën, romans, jeugdliteratuur en filmrecensies. Hij gaf ook boeken met balladen en folksongs uit. Sandburg vocht mee in de Spaans-Amerikaanse Oorlog (1898) over Cuba en Puerto Rico. Hij ging in Milwaukee wonen, waar hij zich aansloot bij de Social Democratic Party. In 1945 verhuisde Sandburg naar een landgoed in het dorpje Flat Rock, waar hij tot zijn dood in 1967 bleef.

Gedicht

Tot 1916 bleef het Roemeense Koninkrijk buiten het oorlogsgewoel. Tzara profiteerde hiervan om in de herfst van 1915 naar het neutrale Zürich te vluchten. Hij stort zich op het Frans en staat in februari 1916 mee aan de wieg van de artistieke Dada-beweging. De 19 jaar oude Tzara stapt daar gewapend met een monocle op het Cabaret Voltaire-podium, zingt smartlappen en deelt aan zijn geschandaliseerd publiek papieren zakdoekjes uit.

Hij komt voortdurend in botsing met de Zwitserse ordediensten, omdat hij er het grootste plezier in schept om de burgerij op stang te jagen (“Épater la bourgeoisie”). Tegen 1918 engageert hij zich veel meer in politieke bewegingen (de oktoberrevolutie en de revolten in Duitsland). Tzara verhuist naar Parijs.

Het gedicht komt uit de bundel Du champ des horreurs (Genève, Éditions de la revue Demain, 1917, 11-13). Alle gedichten gaan over de gruwel van de oorlog maar ook de vermijdbaarheid ervan. Het gedicht 1914 eindigt met een vage droom dat het misschien ooit helemaal anders zal zijn ... De hele bundel is op internet te lezen http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k65196595/f15.image

De gedichten zijn dadaïstisch van vorm en toon, realistisch en confronterend qua boodschap. De ondertitel Verzen in staccato geeft het karakter van de gedichten precies weer : korte regels van meestal twee woorden, die in een en dezelfde cadans bijna als geweervuur naar het einde voeren. Een heel bijzondere anti-oorlogsbundel die indertijd nauwelijks werd opgemerkt, maar die door Albert Verwey hoog werd geprezen. 


Dit fragment komt uit het gedicht Gebet nach dem Schlachten. De ondertitel is nog scherper : Kopf ab zum Gebet (een verwijzing naar “hoed af ....”) De oorlog heeft heel wat existentiële en ook religieuze vragen bij Tucholsky losgemaakt. Hij is geboren in een joods gezin, maar trad al snel uit de joodse gemeenschap uit. Om kans te maken op promotie werd hij in 1918 lid van de evangelische kerk. Veel religieuzer heeft het hem niet gemaakt. In 1924 schrijft hij onder het pseudoniem Theobald Tiger deze snerende aanklacht. Hij had dit pseudoniem vooral gebruikt voor bijdragen in de kunstbijlage Ulk van het Berliner Tagesblatt. Later gebruikt hij het nog voor scherpe antimilitaristische gedichten en teksten. Het is een van de weinige gedichten in deze Ode die na de oorlog geschreven is. Maar het verwijst heel duidelijk naar 1914.
In het gedicht aanroept hij God : waarom - waarom - waarom ? Er komt geen antwoord.

Bitter eindigt hij :
Wir stehen vor dir : ein Totenbataillon.
Dies blieb uns : zu dir kommen und beten!
Weggetreten!

Ode Marcial (Martiale Ode) is onderdeel van een gelijknamige gedichtencyclus van de auteur Álvaro de Campos. In de bundel staan nog gedichten als “De dood, het lawaai, de verkrachting, het bloed, de glitter van bajonetten ...” ; “Oh de grootste horror houdt op bij de klank van de bugels” ; “Voor degenen, voor mijn moeder, die stierven, die in de strijd vielen ...” ; “Van heinde en verre lawaai en ik weet niet waarom”.

Met Álvaro de Campos wilde Pessoa het denken vervangen door zijn tegendeel, het voelen. Hij wil alles voelen, op alle mogelijke manieren, in een even hulpeloze als hopeloze drang tot zelfvernietiging. Álvaro uit zijn verbijstering tegenover de absurditeit van het leven, de onmogelijkheid van de werkelijkheid, de angst voor het mysterie en de nog grotere angst dat dit mysterie ooit verwoord of verbeeld zou worden. Hij wordt de dichter van het Niets : "Ik ben niets / Ik zal nooit iets zijn / Ik kan ook niet iets willen zijn / Afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld.”

In de Ode Marcial is de decadente tijdsgeest weergegeven. De dichter stelt zelf gruwelijke daden in een poging om de decadentie te overwinnen. Maar het helpt niet. In het gedicht staat wat als een sleutelzin tot Pessoa’s poëzie begrepen wordt : Dói-me a alma e não compreendo... (“het doet pijn aan mijn ziel en ik begrijp het niet”).

Zij die geboren zijn in de jaren van stagnatie

De gedichten van Blok hebben vaak een beschrijvende toon en doen bijna aan proza denken. Those Born in the Years of Stagnation is zo’n voorbeeld. De dichter beschrijft een soort visioen, een apocalyptische ‘wereldbrand’ die vernietigt, maar ook een nieuw begin mogelijk maakt. In het gedicht geeft Blok het woord aan de lagere Russische klassen : “op dunne / wangen, strak van oorlog en bevrijding / blijven nog bloedige beschouwingen”. Het gedicht kan op twee manieren gelezen worden : de lagere klasse wordt door het leger ‘misbruikt’ én oorlog is per definitie onrechtvaardig. De militaire overheid was vooral beducht voor deze tweede interpretatie.

Dit gedicht komt uit de bundel De kracht van een volk die volledig op internet kan gelezen worden. Hikmet publiceerde de bundel in 1919 als 17-jarige. Er zitten al heel wat vernieuwende taal- en vormexperimenten in deze bundel. En de verontwaardiging over onrecht en oorlog en het geloof in de kracht van het volk zijn ook aanwezig. Het meisje van Hiroshima is wellicht Hikmets internationaal bekendste antioorlogslied, ook dankzij de liedversie van Pete Seeger (I come and stand). “Alles wat ik vraag, is dat je voor vrede vecht, doe het vandaag.”

Aa! Zweliyazuza! iTshawe laseBhritani “AA! Hail the hero of Britain!”

Poetry International Rotterdam besteedde in haar tijdschrift aandacht aan dit gedicht als een voorbeeld van politieke Afrikaanse poëzie. ‘Aa! Heil voor de Held van Groot-Brittannië” wordt er ontleed als een wrang en bitter spottend lofgedicht waarin de Afrikanen opgeroepen worden om in opstand te komen tegen de koloniale verdrukker.

Het tijdschrift DeMens van de vrijzinnige beweging wijdde in 2014 een nummer aan oorlogspoëzie die niet ‘zeemzoet’ is, want Lucebert indachtig zijn die na een oorlog bij een herdenking niet gepast. Het tijdschrift schuift dan dit gedicht van Ibrahim naar voor als een atypisch gedicht. De dichter treurt niet machteloos bij de gruwel van de oorlog, maar analyseert en wijst aan : Het Westen is een brandende fakkel geworden // die de zwaarste donderslagen schrik aanjaagt // De wetenschap laat de vlam laaien // en een seniele beschaving jaagt hem ongenadig aan.

“Proljeće hiljadu devet stotina i osamnaeste” (Voorjaar negentien achttien, 1918)

Het gekozen fragment komt uit een gedicht dat geschreven is tijdens de wereldoorlog en gepubliceerd in zijn eerste dichtbundel die uitkwam na de oorlog 1919, Pjesme I en II (Gezangen). Het gedicht maakt deel uit van een kleine cyclus van drie gedichten en is nog niet zo politiek geladen als het satirische latere werk van de dichter. Het eindigt met de eerder filosofisch-fatalistische woorden : ... en de sneeuw smelt // en in het voorjaar stroomt het water.


Obus couleur de lune – A l’Italie (Obuskleurige maan - naar Italië, 1918)

Het fragment komt uit het gedicht A l’Italie dat zelf deel uitmaakt van de cyclus Obus couleur de lune die opgenomen is in de bundel Calligrammes. In een van zijn oorlogsbrieven aan zijn vriendin Lou schrijft hij : “Niets bestaat op aarde, niets kan voor het oog van de mens verschijnen, tenzij het eerst al voorgesteld is door een dichter.” Dat geldt ook voor de oorlog en dus moet een dichter hoe verschrikkelijk de oorlog ook is, zelf de oorlog in zijn gedichten ‘creëren’. Dat doet Apollinaire in zijn Calligrammes. Hij bezingt de oorlog in al zijn wrede schoonheid. De oorlog biedt een kans op een nieuwe schoongeveegde toekomst, een nieuwe ‘ik’ ook. Obus, couleur de lune is de vijfde cyclus uit de bundel. Hij vindt er zichzelf in heruit en geeft zich een nieuwe naam :

ik laat aan de toekomst de geschiedenis van Guillaume Apollinaire na // die in de oorlog was en overal wist te zijn (qui fut à la guerre et sut être partout).
Maar de bundel eindigt met een angstschreeuw :
Mais riez riez de moi

Hommes de partout surtout gens d'ici
Car il y a tant de choses que je n'ose vous dire
Tant de choses que vous ne me laisseriez pas dire
Ayez pitié de moi
(maar lach lach met mij // mensen van overal en vooral van hier // want er zijn zoveel dingen die ik jullie niet durf te zeggen // zoveel dingen die jullie mij niet laten zeggen // heb medelijden met mij)

“Der müde Soldat “ (De vermoeide soldaat, 1915)

In 1917 zet Hanns Eisler twee Klabund-liederen onder de titel Dumpfe Trommel und berauschtes Gong op muziek : Der müde Soldat (Schi-King) en Der rote und die weiße Rose (Li-Tai-Po). Der müde Soldat is de oudste partituur die van Eisler bekend is. Klabund inspireerde zich op een Chinees gedicht van meer dan 2000 jaar oud (Schi-King, 11-700 AD). Het gedicht is nog niet militant antimilitaristisch, maar het geen-soldaat-willen-zijn is als thema bij de in 1915 vijfentwintigjarige Klabund reeds aanwezig.


“Oifn weg tsoem Eksertsirplats“ (Op weg naar de exercitieplaats, 1919)

Nadat hij in 1914 voor de oorlog gemobiliseerd werd, begint hij gedichten te schrijven over de zinloosheid van oorlog en geweld. In Wenen sluit hij zich tijdens zijn medische studie aan bij de literatuurkring van Mosche Silburg. Ber Horowitz schrijft neoromantische gedichten met verwijzingen naar de natuur en het joodse dorpsleven in de Karpaten. In 1919 verschijnt zijn eerste dichtbundel fun majn hejm in di berg in Wenen waaruit ook het gekozen gedichtfragment komt. 


Het eerste gepubliceerde gedicht van Brecht verscheen in het schoolkrantje in 1913 : Der Brennende Baum. Daarna volgen vanaf 1914 gedichten die hij in de Augsburger Neuesten Nachrichten publiceert. Brecht schrijft over de directe ervaring van soldaten. Moderne Legende (1914 - Brecht is 16 jaar) eindigt met “enkel de moeders weenden // aan deze kant en aan gene”. 1915 verschijnt Der Fähnrich. Hij houdt het niet vol. Het is gewoon niet menselijk om bevelen te moeten uitvoeren en te moeten uitdelen. Er is geen heldendood. Al bij de jonge Brecht staat het thema van medeleven en mededogen voor de medemens voorop.

The Gift Of India roept een gevoel van trots maar ook van treurnis op over de offers die India in de oorlog moet brengen. Naidu hoopt dat het offer (de ‘gift’) ten minste zal opleveren dat India ermee bewijst recht te hebben op onafhankelijkheid. Vrijheid verkrijg je nooit uit liefdadigheid ... Het gedicht is opgenomen in de bundel The Broken Wing : Songs of Love, Death and the Spring, maar Naidu las het al in 1915 een keer voor publiek voor.

Het gedicht werd postuum gepubliceerd onder de titel Iglesia abandonada (Balada de la Gran Guerra) (Verlaten Kerk - Ballade van de Grote Oorlog), maar is gedateerd 29 november 1929 na de crash op Wall Street. Waarschijnlijk schreef Lorca het echter reeds in 1918. Over de juiste herkomst van het gedicht is niet veel bekend. Schreef hij het na een bijeenkomst, na een bioscoopbezoek ? Hij vertelt over een frustratie die zich omzet in rouw. Hij ondertitelde het gedicht eerst als ‘herinnering’ en dan als ‘oorlogsherinnering’. De zoon is weg, definitief. Wat bleef er van de hoop op een nieuwe wereld na de oorlog ? Er blijft alleen een klaagzang in een verlaten kerk …

Dit gedicht komt uit de gelijknamige bundel die in 1915 verscheen, en waaraan Kosztolányi sinds het uitbreken van de oorlog gewerkt had. Mijn Broer is een bundeling van gedichten waarin personages geschetst worden die vooral gevoelens van spijt en verdriet uitdrukken. De oorlog wordt geassocieerd met moord en zelfmoord. De dichter neemt het op voor vrouwelijke waarden en stelt zachtheid en warmte tegenover de pijn en grimmigheid van de oorlog. Toch zit er ook (bittere) humor in de bundel en in dit gedicht.

Het geciteerde gedicht gaat over die verscheurende realiteit. Poolse burgers konden in de loopgraven tegenover elkaar staan. De titel 'Ta co nie zginęła' [Degene die niet verloren was / die niet stierf) verwijst naar het Pools nationaal volkslied 'Jeszcze Polska nie zginęła póki my żyjemy...' [Polen is niet verloren, zolang wij nog leven).
Het gedicht is niet echt pacifistisch, maar het spreekt over de pijn van over verschillende kanten verdeeld te zijn en altijd het risico te lopen van door een broer te worden neergeschoten. Het gedicht kan ook universeel gelezen worden, want alle soldaten in alle legers zijn ook broers van elkaar. De dichter personifieert de oorlogsgruwel : 'kreunende loopgraven', ‘brullende wapens' en 'fluitende kogels' geven als resultaat dat het bos en de aarde huilen. Het herhaalde gebruik van directe aansprekingen 'jij' en 'ik' benadrukt zo de universele onmenselijkheid van de oorlog. 


“στρατός” (Leger, 1919)

In februari 1919 kwam zijn eerste dichtbundel uit, De Pijn van de mens en de Dingen (Grieks Ὁ πόνος τοῦ ἀνθρώπου καὶ τῶν πραμάτων). De bundel werd niet opgemerkt of kreeg slechte kritieken. Het geciteerde gedicht komt uit deze bundel. Karyotakis gaf in zijn bundel een existentiële diepte die verder ging dan de neosymbolistische en neoromantische poëzie van zijn tijd. Met poëtische durf probeert hij het klimaat van ontbinding, de impasses van zijn generatie en de trauma's van zijn eigen innerlijke geestelijke wereld onder woorden te brengen.

Hij raakte steeds meer verscheurd tussen zijn donkere gedachten en sombere mensbeeld enerzijds en de empirische (zintuiglijke) werkelijkheid anderzijds. Het geciteerde fragment komt uit het gedicht Fatalisties Liedje uit de dichtbundel De feesten van angst en pijn. Hij poogt er de tweestrijd tussen ‘innerlikheid’ (zijn sombere gedachten) en ‘uiterlikheid’ (de werkelijkheid vol begeerte) te verzoenen in een 'unio mystica', een metafysische extase.
De uitgemergelde mens worstelt als een wrak tegen het triomferend, steeds terugkerend ‘schommelend lied/ ik en gij / ebbe en vloed / leven en doodgaan’ van de wereldzee. In een teruggevonden kladversie van het gedicht staat nog ‘bij Plato goede rust’ maar is dan weer geschrapt.

Zijn National Anthem verscheen in 1916 in een publicatie van The Masses (voorbeeld op afbeelding) met de titel Am I a Patriot? “Patriottisme”, schrijft hij, “is het bewijs van een klein en onderontwikkeld brein.” Idealen zijn “leugens en bedrog die ons afleiden van onze bekommernissen en ons tot slaaf maken van de ambities van anderen.” De idealist geeft zijn leven voor geografie en kleuren ; de materialist voor concrete pakbare dingen “zoals vrouw en kinderen”.

Het spookkasteel verwijst naar het Vredespaleis in Den Haag. In 1913, één jaar voor het uitbreken van de oorlog, werd het met veel poeha ingewijd. Het moest symbool staan voor hoop en het verlangen om conflicten op een vreedzame manier op te lossen. Een jaar later blies de oorlog al die hoop op. Nerman schrijft hier in 1916 bitter over : “langzaam verdwijnend in het grijs // uitgedost in zijn zondagse pak // praalt een trotse droom in steen : // Het Vredespaleis van den Prince.” Nerman herhaalt in het gedicht het beeld van de torenhoge berg lijken. En het gedicht eindigt wrang : “vandaag, vrees ik, staat het // Vredespaleis in de schaduw (van die berg)”

Het gebruikte citaat is geen fragment maar het hele gedicht. Ungaretti was bekend voor deze gebalde, haiku-achtige verzen. Soldati komt uit de bundel Allegria di naufragi (1919 - De blijmoedigheid van scheepswrakken). Het was in juli 1918 al verschenen in het tijdschrift La Raccolta. In enkele regels vat Ungaretti het gevoel samen van de existentiële tragedie van de Eerste Wereldoorlog. Hij schreef het in de loopgraven bij het bos van Courton in de buurt van Reims. Maar misschien kan Soldati ook gelezen worden als ‘mensen kunnen niet ontsnappen aan de pijn en de dood’.

Het gedicht vertelt het verhaal van een man die de dood met de kogel krijgt voor lafheid (de frontlijn verlaten). Eigen korpsgenoten schieten hem een kogel in zijn hart. Het gedicht spreekt de lezer rechtstreeks aan en stelt de vraag of wij wel over zo’n man mogen oordelen. Het was nog een jonge man met een toekomst voor zich. In dezelfde bundel staat een ander gedicht, Hero. Er zijn overeenkomsten tussen de gedichten. In beide gedichten krijgt de moeder een brief dat haar zoon op het veld van eer gevallen is. De waarheid wordt niet verteld. Is de Hero wel een Hero, lijkt de schrijfster aan de lezer te willen meegeven?

De titel van het gedicht is ‘1919’ en het werd gepubliceerd in de eerste bundel van Baghy Preter la Vivo (Voorbij het leven, 1922). Deze bundel opende nieuwe horizonten voor de Esperantopoëzie en werd in 1923 bekroond met een literaire Esperantoprijs in Boedapest. Baghy was de eerste schrijver die het Esperanto als literaire taal gebruikte om humanitaire gedachten over te brengen. De hele bundel is na te lezen op het internet.


“Война и мир” (Oorlog en Vrede, 1915)

In de zomer van 1915 werd hij verliefd op de vrouw van zijn uitgever. Er zullen nog verschillende affaires volgen. Ze hebben samen met de ingrijpende indrukken van oorlog en revolutie zijn werk in deze jaren sterk beïnvloed. Oorlog en de Wereld is een omvangrijk gedicht waaraan de dichter lang gewerkt heeft. Het schildert oa de gruwelijkheden van de Eerste Wereldoorlog. Het staat naast het gedicht ‘De Mens’ uit 1917 waarin hij de schichtigheid van de liefde beschrijft. Beide zijn sleutelgedichten waarin hij de omslag maakt van het futurisme dat oorlogsgericht was (de hoop op een schoongeveegde toekomst) naar een militant pacifisme.

De nazi’s maakten de slag bij Langemarck later tot een heroïsch gebeuren en verheerlijkten de daar gevallen soldaten. In deze liederbundel is echter geen enkel gedicht over Langemarck opgenomen. De mythe werd dus lang na de oorlog gecreëerd.
De deserteur is een van de weinige kritische gedichten over de oorlog. De soldaat hield het niet meer uit op zijn wachtpost en volgt een soort van Lorelei-figuur die verleidelijke liederen over “liefde en trouw” zingt. De Weltkriegs-Liedersammlung is volledig op internet in te kijken.

Frankau beschrijft in The Deserter de executie van een soldaat. Eerst vraagt de soldaat nog om vergiffenis, maar zijn kameraden blinddoeken en verdoemen hem. Toch klinkt tussen de regels ook bewondering door voor een naamloze man die de moed heeft om niet aan de oorlog mee te werken. De toon van het gedicht is onderkoeld en de dichter lijkt ermee een cynische voetnoot te plaatsen bij de heroïsche oorlogsretoriek.

Het fragment komt uit een gedicht uit de Diwan-bundel van 1919. Abu Made zou in totaal vier Diwan-bundels publiceren (verzamelbundel). De bundel van 1919 is zijn tweede (hij noemde zijn debuutbundel uit 1911 al meteen een Diwan). Met deze bundel vestigde hij zijn naam als lyrische dichter. Vernieuwend in de bundel is dat hij lange gedichten schrijft en zijn gevoelens uitgebreid aan bod laat komen.

In zijn boek Mikhail Naimy: Poet of Meditative Vision merkt Issa Boullata op dat Naimy vaak geestelijke onderwerpen behandelt in zijn gedichten, maar toch de traditionele Arabische poëzievormen verlaat door gebruik te maken van een toegankelijke beeldentaal. "Zijn meditatieve stemming”, schreef Boullata, "in combinatie met de aantrekkingskracht van zijn f luisterende stille toon, spreekt de lezer aan als iemand die de ervaring met de dichter deelt.” Zo deelt de dichter ook zijn donkere, moedeloze gedachten over de oorlogsgruwelen : Beste broer, wie zijn wij zonder buur, familie of land ? We slapen en we worden wakker gekleed in schaamte. De wereld ademt onze stank, zoals ze deed met die van de doden. Breng de spade en volg me - graaf nog een greppel voor degenen die nog leven.

De Mensen, Ja - 1936

Het fragment is gekozen, omdat het de beroemde zin “Sometime they'll give a war and nobody will come” bevat. Het komt uit een ander lang gedicht The People, Yes (1936). Het citaat werd beroemd tijdens de anti-oorlogsprotesten in de jaren zestig. Allen Ginsberg vulde de denkoefening aan in zijn gedicht Graffiti uit 1972 : "What if someone gave a war & Nobody came ? // Life would ring the bells of Ecstasy and Forever be Itself again.” (Wat als iemand een oorlog uitroept en Niemand gaat erheen ? // Het Leven zou vol extase de klokken luiden en voor Altijd Zichzelf weer zijn). Het citaat ging zijn eigen leven leiden en de (vrije) Duitse vertaling ervan werd herhaaldelijk maar verkeerdelijk aan Bertolt Brecht toegeschreven (Stell Dir vor, es gibt Krieg, und keiner geht hin). Carl Sandburg schreef The People, Yes tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig. Hij wil in zijn tekst een vrolijke geruststellende boodschap brengen. Hij richt zijn verzen aan het Amerikaanse volk, niet aan de Amerikaanse natie. Het prozagedicht opent met vragen die kinderen stellen. De vraag naar de oorlog is er zo een. Sandburg droomt van een Family of Man en om daar te geraken stelt hij zijn vertrouwen in de gewone mensen.

Dit fragment is niet tijdens de Eerste Wereldoorlog geschreven. Het is niet geheel duidelijk wanneer Brecht het schreef, maar hij koos het uit voor (Generaal, uw tank is een sterke wagen - 1935) zijn dichtbundel Gedichte im Exil (1936-1937) die niet gepubliceerd geraakte. Het gedicht verscheen dan in 1937 in Deutsche Kriegsfibel (uitgegeven in Moskou) en de hele Fibel werd in 1939 afgedrukt in de Svendborger Gedichte. Maar het gedicht is wellicht ouder, omdat het reeds opgenomen is in de cantate Gegen den Krieg van Hanns Eisler (1936). Deze cantate bestaat geheel uit gedichten en fragmenten uit de Deutsche Kriegsfibel. Net als met het Tucholskyfragment hebben ook deze versregels tot juridische vervolging geleid. Nog in 1988 gebruikten anti-oorlogsdemonstranten deze versregels op een pamflet en werden door het Landgericht München tot 8 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld op basis van "... fortgesetztes verfassungsfeindliches Einwirken auf die Bundeswehr" nach § 89 StGB (“volgehouden ongrondwettelijk inwerken op het Duitse leger”).

Het gehele gedicht bestaat uit drie strofen van telkens vier versregels :
(1) een generaal wordt aangesproken op een ‘ding’ dat hem ten dienste staat
(2) de tweede regel benoemt de bruikbaarheid van het ding
(3) de derde regel wordt herhaald (er zit een beperking op de bruikbaarheid)
(4) en de vierde regel benoemt die beperking (er is een mens voor nodig).

De derde strofe, het gebruikte fragment, scherpt die beperking aan : de mens kan denken. Daarmee wordt het gedicht ineens een waarschuwing aan het adres van de generaal (“zo almachtig ben je niet”) en een oproep aan elke soldaat en elke mens (“denk na”). Het fragment vat het gehele mozaïekgedicht goed samen en formuleert meteen een conclusie. Mens, denk na en doe niet mee met de generaal. Dan staat hij daar met zijn tanks en wapentuig !

/
Furtuna și cântecul dezertorului (1914)
Dix neuf cent quatorze (1914)
De verlaten loopgraaf (1915)
Gebet nach dem Schlachten
Ode Marcial (1914)
Рожденные в года глухие (1914)
Yıl 1918-1919
Aa! Zweliyazuza! iTshawe laseBhritani (1925)
الحرب العالمية الأولى (1915)
Proljeće hiljadu devet stotina i osamnaeste (1918)
Obus couleur de lune – A l’Italie (1918)
Der müde Soldat (1915)
Lettre d’un déserteur (1918)
Oifn weg tsoem Eksertsirplats (1919)
Der Fähnrich ( 1915)
Gift of India (1915)
Iglesia abandonada (Balada de la Gran Guerra)- postuum
Öcsém (1914)
Ta co nie zginęła (1914)
στρατός (1919)
Fatalisties liedje (1919)
National Anthem (1916)
Spökslottet (1916)
Soldati (1918)
Klacht van een Deserteur (1916)
The deserter (1916)
'1919'
Война и мир (1915)
Der Deserteur
The Deserter: Fire! (1916)
Atangana Ntsama, war is over (1918)
ىلولأا ةيلماعلا برحلا (1919)
(1917) خأ
Der bewachte Kriegsschauplatz (1931)
The People, Yes (1936)
General, dein Tank ist ein starker Wagen (1935)
Tristan Tzara
Herni Guilbeaux
Agnita Feis
Theobald Tiger (Kurt Tucholsky)
Fernando Pessoa
Aleksandr Blok
Nazim Hikmet
Samuel Edward Krune Mqhay
Hafiz Ibrahim
Miroslav Krleza
Guillaume Apollinaire
Klabund (Alfred Henschke)
anoniem (Cahier de chansons de Fernand Épron, 1918)
Ber Horowitz
Bertolt Brecht
Sarojini Naidu
Frederico Garcia Lorca
Dezső Kosztolányi
Edward Słoński
Kostas Karyotakis
Paul Van Ostaijen
Charles Wood
Ture Nerman
Giuseppe Ungaretti
anoniem
Winifred Mary Letts
Julio Baghy
Vladimir Majakowski
anoniem (Weltkriegliedersammlung, 1926)
Gilbert Frankau
Anoniem
IIliya Abu Madi
Mik’hail Nuaymah
Ignaz Wrobel (Kurt Tucholsky)
Carl Sandburg
Bertolt Brecht
Gebracht in het Roemeens door Elena
Gebracht in het Frans door Nisrine
Gebracht in het Nederlands door Lieve
Gebracht in het Duits door Andrea
Gebracht in het Portugees door Cristiana
Gebracht in het Russisch door Galina
Gebracht in het Turks door Tanar
Gebracht in het xhosa door Shilemeza
Gebracht in het arabisch door Menna
Gebracht in het kroatisch door Katarina
Gebracht in het Frans door Meryam
Gebracht in het Duits door David
Gebracht in het Frans door Djenny
Gebracht in het Jiddisch door Regine
Gebracht in het Duits door David
Gebracht in het Hindi door Sahaj
Gebracht in het Spaans door Océane
Gebracht in het Hongaars door Zsuzsanna
Gebracht in het Pools door Paweł
Gebracht in het Grieks door Astero
Gebracht in het Nederlands door Jeroen
Gebracht in het Engels door Julian
Gebracht in het Zweeds door Saga
Gebracht in het Italiaans door Letizia
Gebracht in het Nederlands door Sabine
Gebracht in het Engels door Oonagh
Gebracht in het Esperanto door Erik
Gebracht in het Russisch door Galina
Gebracht in het Duits door Sibylle
Gebracht in het Engels door Oonagh
Gebracht in het Beti door Ammen
Gebracht in het arabisch door Raghd
Gebracht in het door Raghd
Gebracht in het Duits door Sibylle
Gebracht in het Engels door Julian
Gebracht in het Duits door Anja
Eerste Wereldoorlog
eerste wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
eerste wereldoorlog
eerste wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
eerste wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog

Het gedicht De Storm en het Deserteurslied tekent hij nog met zijn geboortenaam Sami Rosenstock. Hij drukt er de angst en de vervreemding van de soldaten in uit. Sami was toen 17 jaar oud. Het gedicht staat in de Roemeense literatuur al bekend voor het stilistische vakmanschap van Tzara.

In juli 1914 verwerpt hij de oproep van de Franse president Raymond Poincaré om over alle politieke en religieuze meningsverschillen heen bij een “Union Sacrée” aan te sluiten tegen de Duitse oorlogsdreiging. Guilbeaux zoekt aansluiting bij Romain Rolland en neemt in 1916 aan de vredesconferentie van Kiental deel. Hij blijft in ballingschap in Zwitserland en werkt er mee aan het tijdschrift Demain, dat de literaire spreekbuis wordt van de Fransen in het buitenland. In april 1917 zoekt hij contact met Lenin om hem te helpen bij diens terugkeer naar Rusland. Guilbeaux tekent mee het Protocol van Bern. In februari 1918 wordt hij van landverraad beschuldigd, maar Zwitserland weigert hem daarvoor te vervolgen. In november wordt hij toch in Bern aangehouden op beschuldiging van “aanzetten tot revolutie” . Hij krijgt de bijnaam «futur Lénine français» en wordt door een Franse rechtbank begin 1919 ter dood veroordeeld. Zwitserland wijst hem daarop naar Rusland uit. Pas in 1929 mag hij met de hulp van zijn vriend Romain Roland naar Frankrijk terugkeren.

Over haar leven tijdens de oorlog is niet veel geweten, behalve het feit dat ze de bundel Oorlog publiceerde en daarmee stilistisch haar tijd ver vooruit was. De bundel verscheen eind 1915 in eigen beheer in een oplage van 200 exemplaren. Opmerkelijk is dat Theo van Doesburg, ondanks alle huwelijksperikelen, de omslag van deze dichtbundel ontwierp. Na de scheiding in 1917 schreef ze verbitterd in een brief : “Kunst maakt de menschen slecht, ze degenereert. Is van weinig belang op aarde.” Feis was naast dichteres ook vertaalster en beeldend kunstenaar.

Tijdens de eerste jaren van de Eerste Wereldoorlog werd Tucholsky ingezet als soldaat aan het oostfront. Deze ervaring heeft een onuitwisbare indruk op de jonge schrijver gemaakt en overtuigde hem voorgoed van het pacifisme en het antimilitarisme.
Aan het front diende hij als bewapeningssoldaat (frontsoldaten van wapens en munitie voorzien) en later ook als compagnieschrijver. In november 1916 werd hij redacteur bij de frontkrant Der Flieger. Terugblikkend schreef hij later : “Ik heb me drieënhalf jaar aan het front onttrokken. Ik heb veel trucjes gebruikt om niet het risico te lopen te worden neergeschoten en om zelf niet te moeten schieten. (...) Ik zou daartoe alle middelen gebruikt hebben, ook omkoping en strafbare handelingen. Velen deden net als ik.”

In maart 1915 lanceert Pessoa samen met andere kunstenaars die actief zijn in de anti- oorlogsbeweging het tijdschrift Orpheu, verwijzend naar het ‘orphisme’: achter alles ligt een andere, een nieuwe werkelijkheid die uit abstracte kleurelementen bestaat en waaruit nieuwe vormen kunnen ontstaan. Orpheu wil de creatieve daad centraal stellen en wil daarom zelf kunst-in-actie zijn. Er verschijnen maar twee nummers. Na de zelfmoord van een redacteur wordt het derde reeds gedrukte nummer ingehouden.

In september 1917 laat Pessoa zijn Alvaro de Campos een ultimatum aan de Portugese generatie van de 20ste eeuw schrijven, geïnspireerd door het Manifest van het Futurisme van de Italiaanse nationalist Marinetti. Campos wil dat alle “Europese Mandarijnen” worden weggestuurd en dat een nieuwe beschaving van “technologische supermensen” ontstaat. De oproep verschijnt in het tijdschrift Portugal dat zich tegen de Portugese neutraliteit in de oorlog verzet. Het blad wordt al gauw “wegens pornografische gedichten” verboden.

Blok noteerde in zijn dagboek tijdens de oorlog : “Ik had het gevoel dat er iets groot op til was, maar dat was nu juist wat niet gebeurde.” Eerst ging dit over de oorlog zelf. Zoals veel kunstenaars uit die tijd, hoopte hij dat de oorlog kort zou zijn en de wereld als het ware zou bevrijden van decadentie en balast. Daarna stelde hij zijn hoop op de Russische revolutie. In mei 1917 werd hij aangesteld als stenograaf van een commissie die illegale overheids- activiteiten moest onderzoeken, en met name vooral die van Grigori Rasputin.

1917 ging Hikmet in Istanbul naar de Marineakademie. De Oktoberrevolutie maakte veel indruk op hem. In 1918 scheidden zijn ouder. Het jaar daarop weigerde hij de officieren te gehoorzamen die zich hadden overgegeven aan de bezetter. Hij werd ontslagen wegens het aanzetten tot rebellie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog begint hij in Istanboel gedichten te schrijven. De bezetting van Istanboel door de geallieerden markeert hem en later sluit hij zich aan bij de communistische verzetsbeweging. Hij studeert politieke economie aan de universiteit en moet omwille van zijn communistisch gedachtegoed uit Turkije vluchten.

1914 verschijnt het boek Ityala lamawele (De rechtszaak van de tweelingen). Het wordt nog steeds beschouwd als een van de belangrijkste boeken die in het Xhosa verschenen zijn. Mqhayi onderzoekt erin de rol die justitie in de samenleving speelt. Gerechtigheid is er in het koloniale Zuid-Afrika niet op dezelfde manier voor elke burger. Reeds in dit eerste grote werk stelt hij zich op als een voorvechter van popular resistance. Zijn nationalisme is sterk antikoloniaal. “We kunnen niet toestaan dat buitenlanders die geen zorg willen besteden aan onze cultuur, ons land overnemen. Ik voorspel dat, op een dag, de krachten van de Afrikaanse samenleving een gedenkwaardige overwinning op de indringer zullen behalen. Te lang zijn we gezwicht voor de valse goden van de blanke man. Maar we zullen opstaan en deze buitenlandse naties van ons afschudden.”

In het begin van de oorlog werd Ibrahim in Egyptische dienst naar Soedan gestuurd en kwam er in de oorlog terecht. Hij raakte er in conflict met zijn oversten en werd disciplinair aan de kant gezet. Hij keerde terug naar Egypte en nam zich voor om zich niet meer met politiek en met het leger in te laten en zich volledig aan de de letteren te wijden. Toch greep de gruwel van de wereldoorlog hem erg aan en schreef hij onder andere dit gedicht. Tegen het einde van de oorlog had hij zijn interesse in de politiek herwonnen en sloot hij aan bij Muhammed Abu Shadi die in 1919 een van de leiders van de revolutie zou worden.

In 1914 was Krleza 22 jaar oud. Na zijn studies liep hij over naar Servië, maar werd het land weer uitgezet omwille van verdenking van spionage voor het Keizerrijk. Terug in Kroatië werd hij militair gedegradeerd en als als gewoon soldaat in het Oostenrijks- Hongaarse leger naar het Oostfront van Wereldoorlog I gestuurd. Hij overleefde de oorlog en werd nog in 1918 lid van de Communistische Partij van Joegoslavië.

In 1914 nam hij dienst in het Franse leger om te bewijzen dat hij een echte Fransman was. In 1916 boorde een granaatscherf zich door zijn helm en in zijn hoofd. Hij werd diverse malen geopereerd. Terug in Parijs werd hij tewerkgesteld bij de censuur, en verrichtte weer veel journalistiek werk. Van 1917 tot 1918 onderhield hij ook contact met de in Zürich wonende dadaïst Tristan Tzara. In 1917 werd zijn theaterwerk Les Mamelles de Tiresias uitgegeven. Het werd op 24 juni 1917 opgevoerd met decors van Picasso. In het voorwoord noemt hij zijn werk een surrealistisch drama en vindt hiermee de term ‘surrealisme’ uit. In november 1918 stierf hij aan de Spaanse griep en werd begraven op Père-Lachaise. Na zijn dood werd Calligrammes uitgegeven, gedichten die Apollinaire in de loopgraven heeft geschreven.

In 1914 begroette hij de oorlog zoals zovelen als een kans, maar vanaf 1916 wordt hij een fervent oorlogstegenstander. Die ‘verandering’, zo schreef hij, gaf een tweede betekenis aan zijn pseudoniem Klabund. Tijdens zijn tbc-kuren verbleef hij in Ticino waar hij toetrad tot een cirkel pacifistische Duitse emigranten Ernst Bloch, Hermann Hesse, Emmy Hennings, Else Lasker-Schüler en de natuurprofeet Gusto Graser. 1917 publiceerde hij in de Neue Zürcher Zeitung een open brief aan keizer Wilhelm II met een oproep om af te treden. Het leverde hem een proces wegens verraad en majesteitsschennis op.

Als 19-jarige werd hij opgeroepen voor het Oostenrijks leger en diende als verpleger in een gevangenenkamp voor Italiaanse soldaten en daarna in een Weens ziekenhuis. Zijn eerste Yiddische gedichten verschenen in 1918 in een Weens literair tijdschrift (Nayland) en werden door de literaire kritiek opgemerkt. Het was het begin van een Europese carrière. De gedichten gaan over het robuuste landelijke joodse dorpsleven. In 1930 komt een verzamelbundel uit Reyakh fun Erd ("Smell of Earth").

Na de middelbare school kiest Brecht aanvankelijk voor een totaal andere carrière. In 1917 gaat hij natuurkunde, medicijnen en literatuur studeren aan de Ludwig Maximilians- Universiteit in München. Al na één jaar moet hij zijn studies afbreken om dienst te doen als verpleger in een Augsburgs lazaret. De Eerste Wereldoorlog is een traumatische ervaring voor Brecht, die helemaal niets voelt voor geweld of een eredood. De thematiek van mensen die zomaar beslissen over het leven van anderen, zal later regelmatig terugkomen in zijn werk. Na de oorlog keert hij niet terug naar de universiteit. Brecht kiest voor een schrijversloopbaan ten dienste van een betere wereld.

Tussen 1915 en 1918 reisde ze door India en gaf lezingen over welzijnsvoorzieningen, empowerment van vrouwen en nationalisme. Ze was mede-oprichtster van de Women's Indian Association (WIA) in 1917 en ging in London het vrouwenstemrecht bepleiten. Saronji Naidu komt heel erg in opstand tegen het ‘binaire wereldbeeld’ van de Britten : zij de superieuren en de anderen de inferieuren.

In 1915 schreef hij zich in bij de Universiteit van Granada. Hij studeerde zowel recht, literatuur als compositieleer. Gaandeweg voelde hij meer affiniteit met het theater en de muziek dan met de literatuur en behaalde hij zijn diploma als klassiek pianist. García Lorca schreef zijn eerste proza, met als titels diverse vormen van muziek, zoals Nocturne, Ballade en Sonata. In 1916 en 1917 reisde García Lorca door Castilië en León en Galicië, samen met een hoogleraar van de universiteit die hem ook aanmoedigde om zijn eerste boek te publiceren, Impresiones y Paisajes (Impressies en landschappen), in 1918. Vervolgens overreedde de politicus en schrijver Don Fernando de los Ríos in 1919 de ouders van García Lorca om een kamer voor hem te huren in de Residencia de estudiantes (een cultureel instituut in Madrid, waar talentvolle studenten werden ondergebracht).

In februari 1915 werd de dichter opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen. Zoals zoveel kunstenaars geloofde hij dat de oorlog een kans op een nieuwe wereld was. Hij wilde daartoe bijdragen met zijn gedichten en zijn taalvernieuwing. Beroemd is een citaat uit die tijd waarin hij de 10 mooiste woorden opsomde : vlam, parels, moeder, herfst, maagdelijk, zwaard, kus, bloed, hart, huilen. Hij werd om medische redenen afgekeurd voor de militaire dienst en bleef in Boedapest. In 1916 werd hij toegelaten tot een Hongaarse vrijmetselaarsloge en nam deel aan de oprichting van de Wereldloge. In 1918 sloot hij zich aan bij een beweging van kunstenaars en schrijvers die de communistische revolutie in Hongarije verwelkomden en de Hongaarse Radenrepublliek (‘De Commune’) steunden. De radenrepubliek heeft echter maar 133 dagen bestaan en het Frans (!) leger komt Boedapest op 6 augustus 1919 ‘bevrijden’.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog sloot hij zich aan bij de zogenaamde ‘Poolse legioenen’ die vochten voor een onafhankelijk Polen. Hij schreef toen zijn meest bekende en vooral patriottische poëzie. Hij riep verder op tot revolutionaire sociale verandering en wilde absoluut vermijden om landgenoten te moeten doden, enkel omdat ze een andere politieke opvatting hadden. Polen was toen bezet en verdeeld tussen Duitsland, Rusland en Oostenrijk-Hongarije. Er waren dus Poolse medeburgers die in drie verschillende legers dienden. De ‘Legioenen’ bestonden uit Poolse deserteurs uit die drie legers.

Toen hij 17 jaar oud was, raakte hij hopeloos verliefd op het meisje Anna. Ze gingen trouwen, maar uiteindeljk koos ze voor iemand anders. Critici zijn het er niet over eens of het latere pessimisme van Karyotakis met de oorlog te maken had of met zijn bedrogen liefde. Hij werd als soldaat naar Thessaloniki gestuurd. Hij had een hartsgrondige hekel aan het leger en werd van legerpost naar legerpost gestuurd, omdat men nergens overweg kon met hem. Uiteindelijk strandde hij in Athene waar bij Rechten ging studeren.

Na een korte vlucht uit Antwerpen in 1914 begon voor Van Ostaijen bij zijn terugkeer de verkenning van het bruisende Antwerpse nachtleven. Hij werd er een bekendheid onder de kunstenaars, intellectuelen en bohémiens. In 1916 richtte hij met vrienden het genootschap Bond Zonder Verzegeld Papier met hun eigen uitgeverij Het Sienjaal op. Van Ostaijen werd een links-progressieve flamingant die tijdens de oorlogsjaren ook anoniem schreef voor de activistische Vlaamsche Courant. Hij werd daarvoor in 1920 veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en een geldboete van vijfhonderd frank. In januari 1918 was hij al eens veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf en een geldboete wegens smaad aan kardinaal Mercier. Na tussenkomst van het Duitse bestuur hoefde hij niet de ce in. Om vervolging te voorkomen vluchtte Van Ostaijen naar Berlijn. Zwaar ontgoocheld door het mislukken van de communistische Spartacusopstand en gefrustreerd door de armoedige, grimmige levensomstandigheden verzeilde hij er in een diepe geestelijke crisis. Na zijn terugkeer in mei 1921 kreeg Van Ostaijen 'bestuurlijke amnestie' waardoor zijn gevangenisstraf werd opgeheven.

In 1914 bij het begin van Eerste Wereldoorlog sloot Nerman zich aan bij een internationale socialistische groepering die zich tegen de oorlog verzette. In 1917 was hij een van de mede-oprichters van de Zweedse communistische beweging en ontving toen Lenin en Sinowjew op hun doorreis door Stockholm. Hij reisde zelf na de oorlog drie keer naar de Sovjetunie (1918, 1920 en1927). Nerman stond achter Lenin en de Oktoberrevolutie, maar hij keerde zich van af van de Sovjetunie toen Stalin aan de macht kwam.

In 1915 publiceerde hij zijn eerste gedicht. Ungaretti meldde zich vrijwillig bij het leger en vocht mee in de Eerste Wereldoorlog. In volle oorlog publiceert hij zijn eerste bundel, Il porto sepolto (De begraven haven, 1916) waarin hij breekt met het traditionele symbolisme. Het gaat niet om de schokkende ervaring van de gruwelen van de oorlog, maar om de bewustwording van het menselijk bestaan, van de verbroedering tussen de mensen. De eenzaamheid, de angst en onzekerheid van het bestaan die in de loopgraven dagelijkse kost zijn, geven op paradoxale wijze aanleiding tot een hernieuwde gehechtheid aan het leven.

Ze sloot zich in 1914 als vrijwilligster aan bij het Voluntary Aid Detachment en werkte als verpleeghulp in legerkampen rond Manchester. Ze studeerde er massagetherapie en werkte dan als masseuse bij het Almeric Paget Military Massage Corps. In 1916 publiceerde ze 'Halloween and Other Poems of the War' waarin The Deserter is opgenomen. De bundel kende zo’n succes dat hij in 1917 werd herdrukt met als titel 'The Spires of Oxford and Other Poems'.

Hij begon zijn werk voor de Esperanto-beweging tijdens zijn zesjarige militaire gevangenschap in Siberië. Zijn eerste gedichten dateren uit de tijd van het kamp. Ze waren bedoeld om er te zorgen voor verrassing en vreugde. In de militaire gevangenis gaf hij vele cursussen Esperanto aan mensen van verschillende nationaliteiten.

Wegens zijn politieke activiteiten werd Majakovski in 1914 van de Academie gestuurd. Hij meldt zich aan het begin van de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger maar wordt geweigerd. Van 1915 tot 1917 werkt hij als tekenaar aan de Petrograd Militaire Automobiel School. Tijdens de Russische Revolutie bevond hij zich in het Smolny-instituut te Petrograd. Hij was getuige van de Oktoberrevolutie en droeg er publiek zijn gedichten voor, bv Links Mars ! Voor de Rode Mariniers : 1918’ (Левый марш (Матросам), 1918).

Artistiek verlaat hij de stijl van het futurisme en zijn werk wordt narratiever. Met de gedichten uit deze periode en van direct na de Russische Revolutie vestigt hij zijn reputatie als dichter zowel in Rusland als in het buitenland. Majakovski ontwikkelde een straattaal om het idealistische en geromantiseerde beeld van poëzie en poëten bij te stellen.

Frankau was een oorlogsvrijwilliger van het eerste uur. Hij vocht in Loos (bij Rijsel), Ieper en aan de Somme. In Ieper schreef hij voor de Wipers Times. Zijn oorlogsverzen zijn bitter en somber gestemd, maar desondanks was hij een hevige patriot en oorlogsvoorstander. In 1916 hield hij het zelf niet meer uit aan het front en vroeg een overplaatsing naar de achterlinies. Begin 1918 werd hij huiswaarts gestuurd met shellshock.

In 1916 verhuisde Madi van Cincinnati naar New York City waar hij meewerkte aan talrijke Arabische kranten en tijdschriften. Hij werd een persoon met aanzien in de Arabische gemeenschap van New York. Nog in 1916 publiceerde hij er zijn tweede dichtbundel en in 1919 zijn derde Al-Dīwān met een introductie van de Libanees-Amerikaanse dichter Kahlil Gibran.

Hij emigreerde naar de VS en studeerde er rechten en Vrije Kunsten aan de Universiteit van Washington. Hij startte zijn poëtische carrière in Walla Walla, Washington in 1919. In 1917 had hij al bekendheid verworven door de publicatie van een soort toneelstuk in afleveringen, Al Aba 'wa-l-banūn (Vaders en zonen) waarin hij de Syrische samenleving en de generatiekloof bestudeerde. Een moeder is gehecht aan de tradities en belemmert het geluk van haar dochter die een meer moderne opvatting over liefde en huwelijk heeft.

Sandburg schreef pro-oorlog stukken voor de American Alliance for Labor and Democracy en onder het pseudoniem Jack Phillips anti-oorlogspropaganda voor de International Socialist Review. Zo leverde hij o.a. vernietigende kritiek op de vervolging van activisten van de Industrial Workers of the World. Ook in zijn oorlogsgedichten is die splitsing in een socialistisch en een meer overheidsgetrouw standpunt terug te vinden. Beroemd is vooral Sandburgs lange gedicht The Four Brothers van 1917 waarin hij een echte socialistische klassenstrijdanalyse van de oorlog maakt. In 1919 wordt hij aangehouden bij zijn terugkeer van een bezoek aan het land van zijn voorouders (Zweden) met een valies vol communistische literatuur. Hij schrijft het wrange anti-oorlogsgedicht Planked Whitefish waarin hij onder andere de faked news-propaganda van de VS door valse verhalen over ‘kruisigingen’ van Amerikaanse soldaten aanklaagt.